Op 1 juli Canada Day, arriveren we in Victoria-city, de hoofdstad van BC op Vancouver Island. We parkeren de motor naast het nationale feestgedruis (Hé Canada-day !) en 5 minuten later hebben we een uitnodiging voor de nacht op zak. Deborah en Roger wonen een paar straten verder en nodigen ons uit voor diner & slapen. Johan en ik eten er voor de eerste keer gerookte oesters uit blikje! Canadeese gastvrijheid, noemen we dat!
Feesten op Canada Day is altijd genieten en je ogen uitkijken, terwijl de musea's extra laat openblijven.
De volgende dag gaat het naar Port Renfrew, de start van de beroemde West Coast Trail (die werd geopend om de schipbreukelingen van de West-kust te kunnen evacueren..) en daarna op naar Tofino. Tofino is het surfersparadijs van Vancouver Island. Dat wil zeggen, mooie stranden, veel volk, typische toeristische winkeltjes en véél te duur naar onze zin. Na een zwemmeke en een dompeling in het bubbelbad van de camping smeren we hem.
Thankx Alicia, Lydia and Rom for a great time togheter !
We vinden veel meer rust aan de Oost-kust van het eiland. Op een camping van de Native community (lees: First nations) genieten we van de vliegkunsten van de Bold Eagle. Er zit een nest boven in de bomen en er zijn tientallen vogels die hun buit op het strand en in de baai komen zoeken.
Maar een eiland blijft een eiland en we merken nog maar eens dat wij veel meer bergen & luchtmensen zijn dan zeemensen. We pakken dus snel de ferry naar Sunshine coast, Mile 0 van de trans Canada Highway 101. De streek heeft z'n naam niet gestolen want het weer is er veel warmer en aangenamer dan aan de overkant.
Op de ferry terug naar het vasteland ontmoeten we verschillende motorrijders, allemaal met hun eigen verhaal en stuk voor stuk fijne mensen. Susan, die na een carrière van 30 jaar als balletlerares, nu lasser is en samen met haar man op 2 motors door het land rijden voor werk. Of Christian, die zijn zaak met 20 mensen personeel van de hand deed, nu op z'n eentje werkt en eindelijk tijd heeft om met z'n zonen te gaan motorrijden. En dan is er ook nog Brian, die op Pemberton z'n camp-site met ons deelt. Wat een paradijs toch, al die ontmoetingen.
We rijden nu op bekender terrein, maar genieten daarom niet minder. We cruisen door BC Squamisch, Whistler, de Cariboo-wagontrail en genieten van het wildlife : beren, herten, eagles, wilde paarden, enz.
Logan Lake is een dorpje, ontstaan in de jaren 70. Het herbergt de werknemers van de Coppermine, één van de grootste open mijnen ter wereld. Onze rit loopt kilometers lang via dit groot gat in de aarde.
Op het wieltje van een mine-truck |
Grootste blusvliegtuigen ter wereld, alleen hier in Canada te bewonderen |
Op de campsite worden we uit onze slaap gehouden door het gehuil van een troep wolven en s'ochtends gewekt door het geklop van een specht.
We worden alsmaar beter in simpeler reizen. Onze kleding wordt minder, onze tent wordt kleiner, alle extra's en andere overbodigheden laten we achter. We reizen met z'n 2 op de GS, en mensen vragen me soms: "do you fit on that bike" als ze Johan en de bagage zien, vragen ze zich af waar ik er nog bij moet. Maar het lukt en ik zit er zelfs confortabel, maar toch... ik mis het wel om zelf te rijden. Misschien gaan we toch nog op zoek naar een zusje voor Jolly Jumper?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten